Mathias Van de Wiele
Muzikale beleving brengt mij als mens op een hoger niveau
Door Joachim Ceulemanswww.kwadratuur.be
In Gent leeft de jazz tegenwoordig meer dan ooit. Talloze kleine en grote concertlocaties zorgen in de Arteveldstad voor een druk en dynamisch live circuit, dat bovendien steeds meer wordt aangevuld met cd-producties op Gentse labels, zoals Chopstick records. Dat label bracht onlangs enkele albums uit van Moker en Brick quartet, twee bands van gitarist Mathias Van de Wiele, niet toevallig ook de drijvende kracht achter Chopstick. Redenen genoeg voor een uitgebreid gesprek in het café van de Vooruit.
Mathias, waarom ben je met Chopstick een eigen label begonnen?
Chopstick records maakt deel uit van de vzw Chopstick. Onder deze structuur wordt onder andere ook het festival “Jazz Sur l’Herbe” georganiseerd, in samenwerking met El Negocito. Oorspronkelijk was het ook de bedoeling om met deze organisatie een soort van online muziekplatform te creëren, waarop iedereen zijn muziek zou kunnen plaatsen ongeacht de lengte van de stukken of improvisaties, dat bij Myspace bijvoorbeeld niet mogelijk is. Het label is in eerste instantie opgericht om mijn eigen werk te kunnen publiceren maar het is ook mijn intentie om op langere termijn werk van anderen uit te brengen. Tot op heden is het enkel bij eigen projecten gebleven, hoewel ik ondertussen wel regelmatig aanvragen ontvang. Voorlopig is dat financieel echter niet haalbaar omdat er met eigen middelen wordt gewerkt.
Een meer algemene reden waarom ik met Chopstick records ben begonnen is simpel, er zijn in België te weinig platenlabels voor jazz in het algemeen. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er maar twee “echte” platenlabels zijn, namelijk De Werf en Igloo. De eerste productie van Chopstick records was toevallig ook een samenwerking met De Werf, namelijk “Konglong” van Moker. We hadden voor dit project aanvankelijk bij verschillende producers aangeklopt maar niemand was geïnteresseerd, daarom hadden we eerst besloten om het zelf te gaan doen. Uiteindelijk werd het dus toch nog een samenwerking met De Werf en dat bleek een groot succes, want de plaat werd goed onthaald in binnen- en buitenland. We kregen zelfs een lovende viersterren-beoordeling in het bekende Franse magazine Jazzman.
Je bent naast Moker ook de draaischijf van andere bands zoals Barkin’ en Brick quartet. Kan je even aanduiden waar de verschillen tussen deze bands liggen?
Barkin’ staat momenteel op non-actief, dus daar ga ik niet te veel over uitweiden. Wat Brick en Moker betreft zijn er in de eerste plaats natuurlijk grote verschillen in de bezettingen omdat ze, buiten mezelf dan, uit andere muzikanten bestaan. Qua samenspel zorgt dat natuurlijk voor een aparte wisselwerking en dynamiek omdat de betrokken muzikanten heel eigen persoonlijkheden zijn. Muzikaal is er ook een duidelijke nuance tussen de twee. In beide bands worden weliswaar hedendaagse jazz en vrije improvisatie bijeengebracht, maar Brick is meer akoestisch qua klankbeeld, bijvoorbeeld door het gebruik van de cello, wat uiteraard een andere aanpak vergt dan voor Moker. Zo wordt de muziek van Moker gekleurd vanuit een zekere rock-attitude. Ik probeer op dat vlak beide bands ook strikt gescheiden te houden. Zo zal ik op een andere manier componeren voor Moker, dan voor Brick. Mede omdat ik op dat moment met het klankbeeld van die bepaalde groep in gedachten zit. Maar vooral ook omdat compositie binnen de jazz, voor zover ik weet, altijd is gelinkt aan individuen. Bij Brick schrijf ik niet zomaar partijen voor een altsax en een cello, maar voor Ben Sluijs en Lode Vercampt.
Wanneer ik naar beide bands luister, komt de muziek van Brick op mij over als lichtvoetig en transparant. De composities lijken soms wel schetsen. Moker geeft me dan weer een meer ambitieuze indruk.
Misschien dat jij die indruk hebt omdat er bij Brick qua sound eerder een esthetiek van kamermuziek aanwezig is. Dat klankbeeld roept misschien inderdaad wel een beetje dat lichte en transparante op. Bij Brick heb ik soms wel de neiging om composities te schrijven die wat speelser zijn en minder uitgewerkt. Ik zou het misschien kunnen beschrijven als poëtisch, muziek die meer met de klank an sich speelt in plaats van daar een hele structuur rond te bouwen. De muziek van Moker is tot nu toe dan ook zeker ambitieuzer dan die van Brick. Vooral op ‘Konglong’ staan zo ongeveer de meest gecompliceerde composities die ik al geschreven heb. Het is niet simpel om zulke muziek te doen leven, dus op dat vlak is het zeker ambitieus ja. Op het laatste album “Moker” is dat ook nog het geval, maar in mindere mate dan op “Konglong”.
Over ‘Moker’ gesproken, een collega van Kwadratuur bestempelde dit album als een overgangsplaat. Ben jij het daarmee eens?
Op het moment zelf waren we ons daar uitaard niet van bewust, maar achteraf gezien klopt het toch wel een beetje ja. Tijdens de opnames zijn we niet echt gespaard gebleven van tegenslagen. Midden in het productieproces heeft onze saxofonist, Zeger Vandenbussche, jammer genoeg moeten afhaken omdat hij last begon te krijgen van zijn gehoor. Vervolgens hebben we een vervanger moeten zoeken en opnieuw een hoop repetities moeten inlassen. Uiteindelijk hebben we dan met Jordi Grognard het tweede deel van de opnames afgewerkt, wat niet gemakkelijk was omdat we hem nog niet goed kenden. We hadden er bijvoorbeeld nog nooit live mee gespeeld.
Ik veronderstel dat je ook speciaal partijen en stukken voor Zeger Vandebussche had geschreven, die nu door Jordi Grognard moesten worden gespeeld?
Inderdaad ja. In het repertoire van Moker is zowat elke saxofoonlijn geschreven met Zeger in gedachten. Het is dan ook erg confronterend wanneer je hoort hoe iemand anders deze stukken op zijn eigen manier benadert, waardoor het niet klinkt zoals je het oorspronkelijk hebt bedoeld. In het slechtste geval werkt het ook gewoon niet meer. Dat is heel moeilijk uit te leggen, want dat heeft bijvoorbeeld niets te maken met hoe goed een bepaalde muzikant kan spelen. Zo had ik voor de laatste plaat van Moker enkele stukken geschreven waarin ik de saxpartij had gebaseerd op frasen die ik Zeger in die periode hoorde spelen. Hij speelde vaak heel complexe, circulaire lijnen die precies een onderzoek op zichzelf waren. Volgens mij was het een beetje geïnspireerd door de muziek Evan Parker. Dat verwerkte ik in een compositie die ik alle lange tijd in mijn hoofd had. Nadat ik het hem de partijen daarvan enkele keren had laten proberen klonk het plots zoals ik het me in mijn hoofd had voorgesteld. Iemand anders die dat stuk speelt, benadert het als een partituur en speelt logischerwijs de noten die er staan, maar dat is gewoon niet hetzelfde. Daarom ook, dat ik in het vervolg op een andere manier zal schrijven voor de band, wat van ‘Moker’ inderdaad misschien wel een overgangsplaat maakt.
Naast je vaste bands Moker en Brick Quartet zet je af en toe een zijstap naar speciale projecten, zoals “Nature and Practice”, een improvisatieproject gebaseerd op het bekende boek van Derek Bailey, “Improvisation: Its Nature and Practice in Music”.
Dat boek was inderdaad de kapstok voor het project. Derek Bailey verzamelde in dat werk een hoop interviews en reflecties van muzikanten over het gegeven improvisatie. Naar mijn mening is het nu nog steeds het zinnigste wat er ooit over dat onderwerp is geschreven in de voorbije twintig jaar. Het is ook vooral interessant omdat alles vanuit het standpunt van de muzikant wordt bekeken. Bailey was ook helemaal geen musicoloog maar gewoon gitarist. Ik kan me dan ook volledig vinden in zijn filosofie rond het onderwerp. Het komt erop neer dat improvisatie heel moeilijk, zoniet onmogelijk te beschrijven is zonder afbreuk te doen aan het proces dat het in wezen is. Zo denken volgens mij trouwens alle improvisatiemuzikanten er over. Het is bijgevolg heel moeilijk om dat proces of die communicatie te beschrijven. Het boek gaat naar mijn gevoel eigenlijk in grote lijnen over communicatie, de communicerende kracht van improvisatie en muzikale tradities. Zo heb ik dat tenminste geïnterpreteerd.
Het project was opgevat als een bescheiden tribute aan Derek Bailey, waarbij ik acht muzikanten uit verschillende disciplines met elkaar wilde confronteren in de context van muzikale improvisatie. In de lijn van het boek, koos ik onder andere voor een Indische muzikant, iemand uit de hedendaagse klassieke muziek, een jazz- en een improvisatiemuzikant. Zo hebben we drie of vier dagen lang samengespeeld en daarbij alle mogelijke combinaties uitgeprobeerd. Iedereen was in de wolken met het uiteindelijke resultaat tijdens de voorstelling, het was werkelijk een fantastische ervaring. Hopelijk krijg ik in de toekomst nog de kans om zulke dingen op poten te zetten.
Je legt zelf de link tussen improvisatie en communicatie. Dan denk ik meteen aan een dialoog tussen twee muzikanten. Geniet een duet misschien jouw voorkeur om te improviseren? Bij ‘Nature and Practice’ werden namelijk ook steeds twee muzikanten gekoppeld.
Het geniet zeker niet mijn voorkeur, maar een duo is wel een directe dialoog natuurlijk. Voor het project had ik vooral voor duo’s gekozen omwille van de vorm. Op die manier kon ik er meer een voorstelling van maken met voldoende afwisseling. Maar nadat we een tijdje in groep hadden samengespeeld besloten we om er eveneens een collectief luik aan vast te hangen. In de eerste set passeerde dan eerst elk duo de revue en in de tweede set ging iedereen samen aan de slag. Dat zorgde uiteindelijk ook voor een interessantere afwisseling voor het publiek, die de voorstelling toch wel beter maakte.
Zijn er ook opnames gemaakt van het project?
Ja, de hele voorstelling werd opgenomen, maar wel slechts met één stereomicrofoon. Ik ben echter zeer tevreden met het resultaat want het klinkt beter dan verwacht. Indien de kans zich voordoet wil ik er zeker wat mee proberen te doen, want sommige muziek die daar werd gecreëerd is echt speciaal. Wie weet komt er in de toekomst nog wel een cd van.
Laten we het even over je gitaarspel hebben, daarin ontdek ik vaak heel uiteenlopende geluiden en een mix van stijlen. Wie of wat beschouw je zelf als de belangrijkste invloeden?
Ik heb zo wat mijn eigen heilige Drievuldigheid wat betreft gitaristen. In de eerste plaats is Jimi Hendrix ongetwijfeld een van de redenen waarom ik gitaar ben beginnen spelen. Hij is min of meer nog steeds de ziel van mijn gitaarspel. Wanneer ik het tot de jazz beperk, dan kom ik onvermijdelijk uit bij Django Reinhardt. De laatste jaren ben ik dan weer vooral onder de indruk geraakt van Derek Bailey, die het gitaarspel in zijn carrière zowat heruitvond en bij wijze van spreken bijna nieuwe dimensies blootlegde. Als je het spel en de techniek van deze drie samen gooit in één muzikant, heb je volgens mij de perfecte gitarist. Op dit moment ben ik trouwens weer volop naar Hendrix aan het luisteren en steeds weer ben ik onder de indruk van de intensiteit van zijn muziek op bijvoorbeeld “Band of Gypsys”. Ik breng dat altijd in verband met de intensiteit van John Coltrane in zijn late periode, wat trouwens qua tijdspanne vlak bij elkaar ligt. Hendrix en Coltrane overstegen niet alleen hun instrument maar ook hun respectievelijke muzikale tradities. De onwaarschijnlijke energie die daar van afstraalt, heeft me mateloos beïnvloed. Coltrane heeft me als jazzmuzikant dan ook het meest geïnspireerd, met op de tweede plaats Ornette Coleman en Thelonious Monk, hoewel ik die laatste vooral ook bewonder op compositorisch vlak.
Naast jazz en improvisatie ben ik de laatste tijd ook erg geïnteresseerd in Chinese en andere Aziatische muziek. Vooral het vaak meditatieve karakter ervan spreekt me aan. In veel van die culturen draait muziek niet alleen om de muziek, maar fungeert het ook als vehikel om tot een soort van diepere waarheid te komen. Dat vind ik in Coltrane en andere muzikanten die integer met hun muziek bezig zijn, op verschillende, soms zelfs bijna religieuze manieren terug. Ik beschouw muziek eigenlijk ook op een zekere manier als iets religieus, omdat ik ervan overtuigd ben dat de muzikale beleving mij als mens op een hoger niveau brengt, zonder dat ik daarvoor echt gelovig moet zijn.
Naast je werk als muzikant/componist en het runnen van een eigen label, ben je ook actief als organisator. Je bent tegenwoordig namelijk weer volop bezig met de organisatie van de derde editie van Jazz Sur l’Herbe. Wat mogen we deze keer verwachten?
Ik kan je alvast vertellen dat het zal doorgaan van 13 tot en met 16 mei in het Citadelpark. We hebben ondanks een beperkt budget toch weer voor interessante en veelzijdige affiche kunnen zorgen, met als blikvanger een improvisatiemarathon die tien uren zal duren. Er nemen een twintigtal fantastische muzikanten aan deel en het geheel zal worden ingeleid met een Indisch concert door Sandip Banerjee en Bert Cornelis. Er zijn ook, speciaal voor de gelegenheid, enkele “gras”projecten opgezet door enkele musici zoals Jordi’s Grass Four met naast Jordi Grognard onder meer Manolo Cabras en Marek Patrman, Cumrats met Andrew ”Chi” Claes en Opgejaagd Wild, met Lander Gyselinck. Ook Lynn Cassiers is van de partij met nieuw soloproject getiteld The Bird, The Fish and The Ball. Voorts is er nog een interessant duo met toetsenist Giovanni Di Domenico en de Japanse drummer Tatsuhisa Yamamoto, komt het Gentse trio BackBack langs en zorgt Bart Maris voor een heuse fanfaredag met P’tit Cons en leerlingen van muziekhuis Goeste Majeur. Het festival is uiteraard nog steeds gratis en ik geloof ook dit jaar rotvast in een goede opkomst, zolang de weergoden ons die dagen gunstig gezind blijven uiteraard!
Door Joachim Ceulemans van www.kwadratuur.be (first published in June 2010)
Info’s : http://www.chopstick.be/
Audio: http://www.chopstick.be/?page_id=61
Vidéos: http://www.myspace.com/chopstickrecords